TOEN  BRIELLE  NOG  DEN BRIEL  WAS

 

Lichamelijke oefeningen vonden mijn ouders heel erg belangrijk. Ik vond het altijd stierlijk vervelend, maar niet gaan was geen optie want dan had je de poppen aan het dansen.

DE WITTE DE WITHSTRAAT

In 1950 kwamen we van de Voorstraat te wonen in de Witte de Withstraat, op nummer 16. Er woonden veel gezinnen met kinderen van mijn leeftijd.

De woning bestond uit een kleine gang, met toilet, trap naar boven en een kelder onder de trap. Een keuken, achterkamer en voorkamer, af gescheiden met twee schuifdeuren met ruitjes.


Alleen op zondag en met verjaardagen zaten we in de voorkamer waar een kolenkachel stond. De rest van de week werd in de achterkamer doorgebracht.

Boven was een grote overloop met lavet en drie slaapkamers. Dat lavet is later vervangen door een ligbad met een gordijn er omheen. Verwarming was er boven niet.

Ik was toen vier jaar en spelen deed ik met de kinderen uit de buurt. Er waren kinderen met een “slechte” naam, waarvan mijn ouders liever niet hadden dat ik daar mee speelde, maar dat deed je natuurlijk toch.

De enige huizen die er stonden waren de drie nieuw gebouwde wit geverfde huizenblokken en het vrijstaande huis van de familie Janson met een grote kippenren.

Aan de zuidkant van de straat werden volop huizen bijgebouwd.

Aan het begin van de straat, op de hoek met de Dijkstraat, was een soort hofje met vier bouwvallige huisjes. De poepdozen stonden in de voortuin.

Alleen het achterste huisje was bewoond door Gerrit van Gent de groente boer die elke dag opstap ging met hit en groente kar.

Op de zolder van het eerste huis lagen granieten deksels van rioolbuizen. Om op die zolder te komen moest je een luik opdrukken vanaf beneden. We hadden op dat luik die deksels gelegd. Je begrijpt wat er gebeurde toen werklui het luik optilde. Gelukkig vielen ze niet op zijn kop.

Rond 1954 werden er op de plaats van het hofje nieuwe woningen gebouwd. Daar kwamen meester de Kruis, de fam. Scholte, meester Dumans en anderen te wonen. Tijdens de bouw hielp ik de schilder met het aflakken van de trappen naar de eerste verdieping. ,,Wat prachtig geschilderd'', zei meneer Dumans tegen de schilder. Maar ik had die trap als 11-jarige in mijn eentje gelakt. Je begrijpt dat ik zo trots was als een aap. De schilder hield zijn mond, want zijn baas Joop Racké mocht niet weten dat ik daar aan het klussen was.

Toen wij in de Witte de Withstraat gingen wonen, ging mijn vader werken als machinist en kok op de stoomschelpenzuiger de ‘Marie’, van de Brielse Kalkfabriek.

De bemanning vertrok ’s maandagmorgens vroeg naar de schelpenzuiger. Dat kon Hellevoetsluis of Veere zijn, want dat hing af van waar men de meeste schelpen dacht op te kunnen zuigen.

Vrijdag ’s middags ging de bemanning weer huiswaarts. De kapitein was Willem Weltevrede, de vader van schipper Cok Weltevrede die met zijn schip de ‘Luctor’ de schelpen van Zeeland naar Den Briel bracht. Alleen voor reparaties kwam ‘de Marie’ naar zijn thuishaven Den Briel. Door het zoute water was de installatie voor het zuigen en het reinigen van de schelpen nogal aan slijtage onderhevig.

Omdat mijn vader de hele week van huis was had mijn moeder dus een dubbele taak, die zij met veel liefde vervulde. Mijn moeder had artistieke aspiraties. Zij speelde vanaf haar zesde jaar zeer verdienstelijk piano. Ook kon zij goed overweg met naald en draad, en de naaimachine. Voor het maken van een trouwjurk draaide zij haar handen niet om. Voor de plaatselijke confectie zaken deed ze veel verstel werk. In de Brielse voetbalwereld bij Wit Rood Wit, stond mijn vader bekend als Pino.

De meeste reparaties werden op de fabriek door eigen personeel uitgevoerd, maar ik kan mij nog goed herinneren dat de Marie op een werf in de Waalhaven in Rotterdam lag, waar we met het hele gezin op zondag naar toe gingen, omdat mijn vader het schip 'onder stoom’ moest houden. Ik zie nog het grote vuur onder de stoomketel, waar mijn vader met een grote schep de grote brokken cokes in gooide.

Voor mijn vierde verjaardag kreeg ik een kruiwagen. Ja, ik was al vroeg een bezig mannetje.

VOOR HET EERST BUITEN DEN BRIEL

Het eerste dat grote indruk op mij maakte in het begin van jaren ’50, was onze vakantie bij tante Anna in Arnhem.

De skeletten van de door de oorlog zwaar getroffen gebombardeerde huizen, staan gegrift in mijn geheugen.

Tante Anna woonde naast het oud- militairen tehuis Bronbeek. In de grote voortuin werd elke dag de datum met bloeiende plantjes geplaatst door de oud- militairen, waarvan velen gekleed gingen in hun fraaie originele militaire kostuums.

NAAR DE KLEUTER SCHOOL

Naar de kleuter school ging ik in de Venkelstraat.

Daar maakte ik voor het eerst kennis met de 1 april historie. De wanden van het speellokaal waren namelijk beschilderd met 1 april voorstellingen die mij zeer boeide.

Winter 1950, samen met Eddy voor de deur in de straat. Op de achtergrond zijn de hekken van de tuinen van de huizen aan het Maarland goed te zien, evenals de achterkant van de huizen in de Dijkstraat.

In 1950 kwamen we van de Voorstraat te wonen in de Witte de Withstraat, op nummer 16. Er woonden veel gezinnen met kinderen van mijn leeftijd.

In 1951 is men daar begonnen met het bouwen van huizen.

De linker foto is in de tuin genomen, die grensde aan de wallen, gescheiden door een sloot met knotwilgen.

In 1952 werd ons gezin uitgebreid met de pleegbroer Harrold Pietersz, een Antilliaans neefje van tante Carmen en ome Jan Korndörffer uit Curaçao, die op vakantie naar Holland waren gekomen.

Na Arnhem was  de Watersnoodramp van februari 1953, een andere indrukwekkende gebeurtenis en deze is mij dan ook mijn hele leven bijgebleven.

Ons huis in de Witte de Withstraat heeft mijn vader van vloedplanken voorzien en de meubels naar boven gebracht. De straat lag lager dan het Maarland, dus toen zijn ook wij bij Oma in huis getrokken tot het grootste gevaar geweken was.

In Den Briel werden heel wat evacuees uit allerlei dorpen van Goeree-Overflakkee en Zeeland ondergebracht.

In mijn herinnering was het een zuinige en karige tijd. Het was immers kort na de Tweede Wereld-oorlog. Vaders wil was wet en discussie was uitgesloten. Je had je te houden aan de regels van het huis. Je netjes gedragen, met twee woorden spreken, je best doen op school en op tijd naar de kapper waren de hoofdregels.

Voetballen op straat mocht je niet. Dat vond ik niet erg, want behalve op zondag naar het voetbalveld gaan om een gevulde- of roze koek en een flesje chocomel te scoren, wat niet elke zondag gebeurde

want daar was gewoon geen geld voor, had ik niks met voetballen. Als er een politieagent op zijn fiets aankwam, maakte je dat je weg kwam, wat je ook aan het doen was.

Er was toen een overdreven ontzag voor gezag.

Naar school gaan vond ik niet echt leuk, maar als ik foto's uit die tijd zie, krijg ik toch de indruk dat ik wel gelukkig geweest moet zijn want ik kijk daar toch wel altijd vrolijk op.

Het enige vertier in de jaren ’50 waren het zwembad, het voetbalveld, de bioscoop, de Brielse Maskerade op 5 december en de jaarlijkse kermis op de Turfkade.

De televisie deed langzaam zijn intrede want er waren maar weinig mensen die zo'n duur apparaat konden aanschaffen.

Op woensdag- en zaterdagmiddag ging ik wel eens tv kijken bij café Dixi op het Maarland Zz. waar het vol zat met kinderen, die dan keken naar onder andere: "de Verrekijker", "Dappere Dodo" en "Wie wil er mijn marmotje zien".

Mijn moeder was een moderne vrouw en had al vroeg een fototoestelletje.

In 1952 maakte mijn oudere broer Arthur deze foto met mijn moeder, mijn pleegbroer uit Curaçao Harrold en mijn broertje Eddy.

SPELEN

v.l.n.r: Rens, nichtje Evelien, broer Eddy, neef Jan, onze pleegbroer Harrold en Arthur mijn oudste broer.

Het gezin bestaande uit vijf kinderen en logeerden bij oma Korndörffer op het Maarland Nz 37.

Op de foto rechts uit winter 1953

Harrold met sneeuwbal in zijn hand.

Het was voor hem de aller eerste kennismaking met sneeuw.

Als Wit Rood Wit op zondag uit moest voetballen in Rotterdam of Schiedam, mochten ik meestal mee. Dat ging met een bus via de Groene Kruisweg naar Rotterdam en die reed dan ook wel langs dorpen die onder water stonden, of hadden gestaan.

Rechts naast ons woonde de familie Van Heyzen, die een scheepsreparatie bedrijf hadden in de Sloepenloods. Met hun zonen die van onze leeftijd waren, speelden we vaak op de werf.

Op de rechter foto raakte ik een keer te water. Door me aan het schip vast te kunnen grijpen ging ik gelukkig niet koppie onder en hebben ze mij uit het water kunnen halen.

In 1955 emigreerde Van Heyzen met zijn gezin naar Borneo en kwam daar de Koninklijke landmacht, waar voertuigen gerepareerd werden.

De Wallen waren natuurlijk ook een fantastisch speelterrein. Daar liepen liepen halverwege de jaren vijftig altijd schapen met de pruimende schaapherder Hannes Verwoerd. Omdat we vaak bij bastion lX speelden maakten we regelmatig een praatje met hem. Bij het monument ter herinnering aan de inname van Den Briel in 1572, troffen we vaak hagedissen aan. Het was daar ook de plaats waar we vaak vliegerden, maar alles daarover staat op de Wallen pagina.

NAAR DE OPENBARE LAGERE SCHOOL

Na de kleuter school ging ik naar de houten OLS aan de voet van de Sint Catharijnekerk.

Helemaal achterin was het gymnastieklokaal waar ik een dag in de week naar BRINIO moest om gymnastieklessen te volgen bij Jo en Sjaan Overbeeke.

V.l.n.r: Piet Kruyt, ikzelf, Gerard en Hans van Oosten.

‘De Brielse Schoffies’ op de verjaardag van Gerard de Leeuw in de Voorstraat.

Met een ‘Palm Pasentak’op het schoolplein, klaar om in optocht door Den Briel te gaan.

Met de zesde klas verhuisden we van de houten school naar de overzijde, de voormalige ULO school.

Samen met Piet Kruyt brachten we vóór schooltijd met een kar de kratjes melk naar de klaslokalen

en die haalden we in de pauze dan weer op. De flesjes ontdeden we van de doppen, die verzameld werden in een jute zak omdat die geld opbrachten voor ‘de arme kindertjes’ in het verre buitenland.

Naar- en van school ging ik altijd door de Kruithuis-straat.

Halverwege had Jo Stabler, ‘De Rioleur’ zoals hij zichzelf noemde, een tuin waar hij onder andere rabarberplanten verbouwde. Wij kochten dat altijd bij hem en mijn moeder maakte het dan in.

Als je problemen had met je riolering was er maar één oplossing: Ome Jo roepen. Hij wist als geen ander hoe het hele Brielse riolering systeem in elkaar stak. Hij kwam dan met zijn ‘rotting’ en vaak

- in een poep en een scheet - om het maar eens gepast uit te leggen, was de boel ontstopt.

VERMAAK

Jo musiceerde ook bij Libertatis,

de muziek vereniging.

Kinderen uit de straat, waarvan ik tot mijn schande moet bekennen

alleen mijzelf te herkennen. (derde van links) Vermoedelijk zijn er twee jongens van Politieagent Monster. (rechts zittend)

Op de wallen achter ons huis gaf ik wel eens poppenkast voors-tellingen. Op de foto: mijn broer Eddy en ikzelf in de poppenkast en ervoor Suze van der Blink, Pia van Bodegom en op de grond Hennie Reinders, Elza van Bodegom en John Reinders.



Met mijn moeder gingen we na schooltijd nogal eens naar het strand van het Kruininger Gors of naar de Brielse Maas, waar je tot aan het Stenenbaak heerlijk kon toeven.

‘s Zomers ging ik ‘s morgens voor het naar school gaan altijd zwemmen in het zwembad in de Molenvest. Daar kregen we altijd een jaarkaart voor.

Met een oude op de kop getikte autoband was het heerlijk dobberen.

In 1956 met Eddy op de fiets in de straat met op de achtergrond de brandweerkazerne.


Als de sirene loeide, ging ik er als de bliksem naar de brandweerkazerne in de Dijkstraat om te kunnen horen waar de brand was en dan probeerde ik eerder dan de brandweer op de plek des onheils te zijn, wat mij meestal wel lukte.

Met verjaardagen was het altijd een gezellige boel en zat het huis vol met familie en vrienden.

V.l.n.r:

Han Zondag, Theo Draaisma, Miep Smit, Piet en Jans van Bodegom, mijn pleegbroer Harrold, Harry Smit,

Jaap Roskam, Dirk van Rij, Ko Kap, Carmen Korndörffer, Arie Kap, mijn moeder, Jans Heijmans, oma Korndörffer, Jan Korndörffer, Jannie van Rij, Manus Heijmans, Fien Draaisma,

mijn broer Eddy, Mijn vader,

Lenie Zondag.

In de grote vakantie logeerde ik nogal eens bij ome Pauw en tante Mien van Adrighem in de Voorstraat. Omdat wij thuis nooit vis aten, ging ik vrijdags ook altijd vis eten tussen de middag.

Toen ze naar het Slagveld verhuisden, ben ik dat tot dat ik met de LTS klaar was, blijven doen.

Ome Pauw was timmerman geweest en heeft mij heel wat van het timmervak geleerd.

Sporten was niet mijn hobby, maar schaatsen was wel een liefhebberij.


Op de Langevest achter ons huis, zorgden we altijd voor een schaatsbaan die we schoon hielden en van verlichting voorzagen.

Winter 1956 op de Kostverloren.


v.l.n.r: ?, Nico Heijmans, Eddy, ? , mijn neef Tjeerd Engelmoer en ikzelf op de slee.

NAAR VOLWASSENHEID

Ik was best wel een actief mannetje. Altijd aan het ‘klussen’. Karren bouwen op kinderwagen onder-stellen, hutten bouwen op de wallen, bij Henk Steenbergen helpen in de timmermanswerkplaats en mocht soms mee op karwei. Ook ging ik - een schilder van Joop Racké - in de nieuwbouw helpen.

Die leerde mij daardoor aardig wat van het schilders vak.


Toen ik op de LTS zat, ging ik ‘s morgens om half vier aardbeien plukken bij Commer Klok op zijn aardbeienveld aan de Nollen. En dan om half negen als de bliksem naar school. Zo verdiende ik mijn transistor radio, die ik voor fl.125 gulden kon kopen bij Steef Kifner in de Nobelstraat.

Later ging ik ´s middags ook aardappelen rooien. Daarmee verdiende ik fl.450 gulden, het geld voor een buitenboord motor voor mijn bootje.

Met mijn twaalfde jaar, het was 1 april 1959, ben ik op de vroege morgen met een emmertje witkalk en een kwast een tekst gaan kalken op het wegdek vóór de Julianabrug op het Maarland. Met grote letters schreef ik over de volle breedte: ‘1 APRIL KIKKER IN ME BIL’. Ik was bijna klaar en begon net met de B van BIL toen Koos van ’t Hof de politieagent die bij ons in de straat woonde, achter mijn rug aankwam op zijn fiets en mij aanriep ,,Hé,... wat is dat?’’ en ik kon mijn witkalk en kwast inleveren en ik kreeg de waarschuwing: ,,Laat ik je niet meer zien!’’ Toch ben ik weer naar huis gegaan om kalk en een kwast te halen om mijn ‘werk’ af te maken. Waarom ik dat ben gaan doen kan ik mij niet herinneren.

Het jaar erna, ben ik weer gaan kalken. Dat gebeurde alleen in de binnenstad en op ramen. Je moest immers snel werken, want er reed altijd een politieagent rond. Het aller belangrijkste was om toepasselijke- en als het kon humoristische teksten op de ramen te zetten. Ook toen ben ik weer alleen op pad gegaan en vond het kalken om die reden niet op grote schaal plaats. De eerste jaren wist niemand wie de dader was. Van lieverlee gingen ook anderen kalken, zodat het op steeds grotere schaal gebeurde. In het begin maakte ik voor die jongens teksten waar ze uit konden kiezen.

In die periode maakte ik ook geboorte tegeltjes, waarvan ik er velen gemaakt heb. Later beschilderde ik ook vele tientallen kaasplankjes in verschillende kleuren met daarop een Geuzenschip en de tekst ‘1 april den Briel’.

In 1960, op 14-jarige leeftijd deed ik mijn eerste verbouwing. De wand met schuifdeuren tussen achterkamer en voorkamer heb ik toen verwijderd, een stalen bind geplaatst om de bovenmuren op te vangen en metselde een nieuwe schoorsteenmantel. Daarmee voldeed ik de wens van mijn moeder die dat graag wilde. Mijn vader voer in die tijd op de schelpenzuiger en was van maandagmorgen tot vrijdagmiddag op zee in Zeeland, dus greep mijn moeder haar kans, anders had de verbouwing denk ik nooit plaatsgevonden.

Na op de LTS de voorbereidende klas te hebben doorlopen was het moeilijk kiezen voor wel vak te gaan. Ik vond alle handarbeid vakken leuk. Toch koos ik voor het timmervak. Toen ik daar het diploma voor haalde, mocht ik in één jaar ook de schilders cursus doen, waarvoor ik ook het diploma haalde.

Na die verbouwingsklus thuis kreeg ik ook de vraag klussen te doen voor familie en vrienden van mijn ouders. Het was toen ‘mode’ om paneeldeuren glad te maken door hardboard platen aan te brengen en te schilderen. Ook het aanbrengen van zachtboard plafonds was veel vraag naar. En uiteraard schilder- en behangwerk. Het moge duidelijk zijn dat ik mij nooit verveeld heb.

In 1962 leerde ik de bezielend kunstenaar Frans Spuijbroek uit Hellevoetsluis kennen. Hij schreef en regisseerde een groot klank en lichtspel over de inname van Den Briel in 1572. Daar had ik mij voor opgegeven en kreeg de rol van Roobol.

Op de LTS maakten we met een aantal jongens in de timmerklas de houten framen voor de decors, die we met jutte moesten bespannen. Spuijbroek vroeg mij toen hem te helpen met het schilderen van de decors, dat ik natuurlijk met beide handen aangreep.

Frans werd een vriend voor het leven. ,,Je moet niet gewoon kijken, maar ZIEN. Nooit zomaar iets doen, maar er altijd iets bijzonders van maken’’, waren de waardevolle lessen die hij mij leerde. Het is onbeschrijfelijk wat ik van deze man heb mogen leren en dat heeft altijd zeer waardevol stempel gegeven op mijn creatieve leven.

Eind 1962 ben ik na de LTS gaan werken in een autospuiterij in Vlaardingen. Eind 1964 ben ik gaan werken bij het warenhuis Galeries Modernes in Hoogvliet.

Van 1 januari 1967 tot juli 1968 vervulde ik mijn dienstplicht. Daar heb ik heel veel levenservaring op gedaan, door als chauffeur van een Luitenant, die sociologie had gestudeerd, de meeste tijd had doorgebracht. Tijdens mijn diensttijd werkte ik zaterdags en andere verlofdagen bij de Galeries.

Augustus maakte ik met Bert Julius, de luitenant uit mijn diensttijd, een onvergetelijke reis door Europe met auto en tent.

Bij Galeries Modernes leerde ik in november 1968 Amsterdamse Marianne Tax kennen en we kregen verkering. Eind 1968 ben ik als zelfstandig etaleur, decorateur en standbouwer gaan werken. Ook maakte ik vele winkel- en woonhuis interieurs.

Het klikte zo goed tussen ons dat we op 11 april 1969 trouwden en zijn gaan inwonen bij haar ouders in Spijkenisse. In november van het zelfde jaar kwamen we in Den Briel te wonen.

De Witte de Withstraat waar ik tot 1969 woonde in de rechtse woning.

Met veel plezier en weemoed kijk ik terug op “De Witte de Withstraat”,

toen Brielle nog Den Briel was.

De straat en de omgeving waar ik opgroeide is uiteraard een belangrijk onderdeel van mijn jeugd en ik heb mij daar dan ook in alle vrijheid kunnen uitleven en ontwikkelen.

Rens van Adrighem  Jávea  oktober 2007

In de dam bij Oostvoorne was een gat geslagen en er werd gevreesd dat hij het zou begeven, waardoor het gevaar bestond dat Den Briel onder zou stromen.

Uiteindelijk heeft men het gat in de dam kunnen dichten en is ons veel ellende bespaard gebleven. Maar spannend was het wel.

Herinneringen in woord en beeld

uit de jeugd en jonge jaren van een geboren en getogen Briellenaar

Rens van Adrighem

geboren 18-10-1946 in Den Briel

Wallen 

Luxor 

MIJN VADERS NIEUWE WERK