Op 20 juli 1573 verscheen er van de zijde van het stadsbestuur een publicatie, die aan iedereen de vrijheid gaf, om van hetgeen van het St. Elisabethsklooster was blijven staan, dat weg te halen wat men kon gebruiken: 'dat een yegelycke, die ’t gelyeven zal, zullen moegen de overgeblevenen mueren van ‘t cloester van Rugge buyten de Zuytpoorte mitten eersten affbreken ende de steenen ende materialen van den zelvigen mueren wechvoeren ende vor zyn eyghene behouden'.
Het Brielse stadsbestuur gaf zelf het voorbeeld. Ter reparatie van de Zuidpoort en het Leprooshuis liet het bestuur stenen en materialen weghalen bij het verwoeste klooster.
In de Brielse stadsrekening van 1574 staat genoteerd dat Gerrit Pieterszn. Coucketer werd uitbetaald voor het wegslepen van 1820 witte stenen van het klooster ten behoeve van reparaties aan de Zuidpoort. Na 1574 kwamen ook de inkomsten uit kloostergoederen van Rugge aan de stad Den Briel.
Uit de inkomsten der goederen werden vele personen bedacht, onder meer na 1600 Rochus Meeuszn., de beroemde Brielse stadstimmerman, die in 1572 na het doorhakken van de Nieuwlandse sluis de Spaanse soldaten op de vlucht deed slaan. Hij ontving sedert 1600 uit de opbrengsten van de voormalige kloostergoederen een jaarlijkse uitkering van 270 ponden.
Ook ondersteunde de stad met deze gelden studenten, predikanten, het weeshuis,
het pesthuis en de stadsbeiaardier.