In de zestiende eeuw waren dat de stallen van Jacoba van Beieren, en behoorden tot het Hof van Voorne. Vanaf 1575 deed het volgens geschriften dienst al meelmaalderij. In het midden bevond zich de rosmolen, een groot rad, dat in beweging werd gebracht door een ingespannen paard (vandaar de naam Rosmolen) waarbij het paard steeds met zijn kont langs de muren schuurde, hetgeen uithollingen achter liet op de muren met een diepte van wel 8 cm. Het pand had de laatste jaren als fietsenstalling voor de buurt dienst gedaan en bestond uit: begane grond, eerste verdieping, tweede verdieping en derde verdieping, elk 40 vierkante meter en een hoogte van 210 cm. De verdiepingen bestonden uit grenen binten van ongeveer 25 x 25 cm. De vloeren bestonden uit vloerdelen van 18 cm breed en 3 cm dik. Van de ene naar de andere verdieping kon je via houten steektrappen, met erg lage treden, die behoorlijk waren versleten.
Dat duidde er op dat men heel wat zakken met grutten, boekweit en boekweit korrels of boekweit meel heeft moeten versjouwen. Het hoge punt dak, dragend op twee spanten, was beschoten met brede planken en voorzien van oudhollandse dakpannen. De dakruiter was bekleed met een loden bedekking. Ik vermoed dat het dak nog helemaal origineel was. Buiten de molensteen en de resten van de “koller”, de rondgang om de molen, en resten van granen en zaden op de zolders, hebben we niets maar dan ook niets terug kunnen vinden dat duidt op gebruik van machinerieën of anderszins, die te maken zouden kunnen hebben gehad met het malen.