Rens van Adrighem

Jávea april 2017

Veel veranderingen in en om Den Briel kwamen het stadje ten goede. Maar er zijn er ook die niet altijd door iedereen gewaardeerd werden.

Terugkijkend was het in het verleden eigenlijk een bekrompen, krampachtige samenleving die gelukkig door de jaren heen verleden tijd is geworden.

door Rens van Adrighem

HET TIJDSBEELD

In De Doelen aan de Turfkade hielden verschillende verenigingen uitvoeringen en waren er toneelvoorstellingen. De Overmaase Ruiters hielden ‘s winters daar ook hun feestavonden. Beroemd daarbij waren de toneeluitvoeringen van Commedia uit Hellevoetsluis. Ook scholen hielden daar hun laatste schoolavond met onder andere het op voeren van een toneelstuk en een loterij.

Aai Tek was vaak de baanveger en koek-en-zopie werd meestal verzorgd door Schats of Dingemans.

Was er langdurig vorst, dan was de haven en de Langevest de plaats waar je kon schaatsen.

Op de Turfkade was het altijd een drukke bedoening. Keutjesmarkt, kermis, bieten-campagne.

Op de kade lag de tweedehands handel van Van Adrighem, opgeslagen.

Sinterklaas kwam aan op de Turfkade.

Er woonden begin jaren ’50 ongeveer 4.500 zielen van wie iedereen op zijn minst wist wie wie was en waar hij of zij woonde. Het was een hechte gesloten gemeenschap. Als het ware één grote familie. Er was intimiteit en sociale controle.

De Brielsdom diende ook als horloge. Want vanuit alle hoeken kon je de wijzerplaten zien. Alleen de aanblik vanuit de verte op het geuzenstadje was vroeger wel even anders.

De trotse Sint Catharijne, de spits van de Jacobskerk, de watertoren en de acht schoorstenen van de kalkfabriek en de schoorsteen van de gasfabriek, staken fier boven de groene wallen uit en waren al vanaf zeer ver te herkennen aan de horizon.

Den Briel was zeker tot begin jaren ’50, een rustig stadje. Zo stil dat het groen op sommige plaatsen tussen de straatklinkers groeide. In die jaren verdeelde het geloof de bevolking in verschillende blokken. De orthodoxe en de vrijzinnige christenen en katholieken. Winkeliers of mensen die zaken deden, kochten alleen bij ‘gelijkgezinden’ of mensen die ook bij hen hun inkopen deden. Op foto’s uit die tijd zie je vooral lege straten. In velerlei opzichten was het een regionaal centrum.

Binnen de wallen waren er een groente veiling, politiebureau, belastingkantoor, energiebedrijf, kantongerecht, postkantoor, lagere scholen, vakschool voor meisjes, technische school, machinisten school, agrarische school, mulo scholen en een B.L.O. school. Evenals de kalkfabriek, een grote houthandel, transportbedrijven, koekjesfabrieken, scheepswerven, diverse aannemers, dienstverlenende ambach-telijke bedrijven, slagthuis en winkels die voor werkgelegenheid zorgden.

Op de Markt was in de hoofdwacht de koninklijke Marechaussee gevestigd. 

Dat waren de naweeën van de Tweede Wereldoorlog die een grote invloed had op de opvoeding van de jeugd. Goed je best doen op school, netjes met twee woorden spreken tegen ouderen en op tijd naar de kapper gaan waren de hoofdregels. Het dragen van kleding dat van een oudere broer of zus was geweest, was heel normaal. Je moest eten wat de pot schafte.

In die tijd was er geen cola, chips en dat soort spul, zoals tegenwoordig. Patat begon toen net een beetje in te komen. Als je dorst had, kon je terecht aan de kraan in de keuken. Daar zat een plastic slangetje aan, dat een ‘tuutje’ genoemd werd. Het drinkwater kwam toen uit de duinen van Oostvoorne. Via de watertoren in de Plantage, kwam het heerlijke zuivere drinkwater in de Brielse huizen. In de meeste huizen was alleen ranja in huis. Limonadesiroop dat werd aangelengd met water. Als je uit school kwam kon je twee Mariakaakjes op elkaar geplakt met stroop krijgen. Die stroop werd gekocht bij mevrouw Van Rij, op de hoek van de Voorstraat/Maarland Zz., waar nu het Swarte Schaep zit. De stroop werd met een houten lepel uit een Keulsepot in een papieren puntzak geschept en afgewogen.

De Briellenaren en vooral de Brielse jeugd waren door de woningnood meestal veroordeeld tot inwonen. In de jaren ’50 werden er daarom steeds meer woningen in de binnenstad gebouwd. Ook werd begonnen met uitbreiding buiten de stadswallen. Met name in Meeuwenoord.

Het verkeer ging in beide richtingen en de bus van Vermaat naar het kabelveer naar Rozenburg kwam ook door de Voor- en Nobelstraat.

Vanaf het hele eiland Voorne en Putten kwam de jeugd, meestal per fiets, naar het voortgezet onderwijs in Den Briel. Net buiten de stad in de Plantage, was de RHBS.

Het was een zuinige en karige tijd. Discussie met je ouders was uitgesloten. Je had maar gewoon te luisteren en je te gedragen zo je ouders het graag hadden. Voetballen op straat mocht niet.

Als er een politieagent op zijn fiets kwam aanrijden maakte je dat je weg kwam. Wat je ook aan het doen was. Er was een overdreven ontzag voor gezag.

Waar eens de kalkfabriek, gasfabriek en houtcentrale waren werden woningen gebouwd.

De laatste scheepswerf verdween om plaats te maken voor appartementen. Zo ook het belastingkantoor, de technische- en machinistenschool en de panden van Spoon. Ook verdween het kantongerecht, en apotheek evenals de meeste scholen en levensmiddelen bedrijven.

Bijna alle timmermans-, schilders- en loodgietersbedrijven zijn uit het stadje verdwenen. Slechts twee aannemersbedrijven zijn nog gevestigd in Den Briel.

In de jaren ’60, veranderde het leven in het stadje. Tuinderijen verdwenen om plaats te maken voor woningen.

Door vooral de woningnood onder de Briellenaren, en de toename van mensen die in het Europoortgebied hun werk vonden, groeide Den Briel uit zijn jasje.


In de jaren ’60 werd het zwembad uitgebreid en was na Smit, Ko Nobels de badmeester.

Vertier vonden jong en oud in het zwembad en het ‘Vlooienbad’ in de Molenvest.

Ook de jaarlijkse kermis aan de Turfkade, de Luxor Bioscoop, de dansschool, de voetbalclub, biljart- en kaartclubs, schietvereniging, huisvrouwen vereniging enz. zorgden voor voldoende ontspanning.

Het carillon van de Sint Catharijnekerk, het grootste meest opvallende baken van de oude vesting, klingelt al eeuwen zijn vrolijke heldere tonen over het stadje.

Dat vrolijke geklingel vanuit de galmgaten van de Brielse Dom, begeleidt al vele jaren de bewoners en ook de mensen van buitenaf naar het historische stadje.

Het is eigenlijk een lokroep die niet alleen vroeger, maar ook tegenwoordig nog steeds over het stadje en daar buiten neerdaalt.

vesting, waar kompleet nieuwe wijken uit de grond gestampt werden. Het ons kent ons gevoel verdween daardoor steeds meer.

Er moest zodoende uitgeweken worden naar bouwgrond buiten de

Bij Schats op de hoek van de Koopmans-straat en Voorstraat voor patat en andere gefrituurde spullen. Daar stond ook een jukebox waar je voor een kwartje een grammofoonplaatje kon laten draaien.

Bij Baris aan het Wellerondom kon de jeugd bij de oude mevrouw Baris en haar zoon Adrie en zijn vrouw Pleun terecht voor snoep.

Wie buiten de vesting woonde zei meestal: ‘Ik ga even naar Den Briel,’ als hij of zij naar de binnenstad moest.

Uit mijn jeugd

In de binnenstad werd begin jaren’60 begonnen met de restauratie van monumentale panden, dat uiteindelijk meer dan 499 monumenten opleverde.

Een belangrijk feit is, dat door het sinds 1966 jaarlijks naspelen van de inname van Den Briel door de Watergeuzen in 1572, het stadje in de landelijke belangstelling is komen te staan, wat Den Briel geen windeieren heeft gelegd.

   NAAR:   Tijdsbeeld  |   Briellenaren  |   Middenstand   |   Site inhoud

Het postkantoor, belastingkantoor, politiebureau, groenteveiling, transportbedrijven en G.E.B, verdwenen uit de binnenstad.

Bij gemeentewerken verdienden aardig wat Briellenaren hun brood. Op de foto de Carpentier, negende vanuit links, was daar tot eind jaren ’60 directeur. Toen hij pensioneerde werd  de jonge Kwakernaak, zesde vanuit links, zijn vervanger.

De kalkfabriek met op de achtergrond het zwembad en daarboven het ‘vlooienbad’.

Het Slagveld met de Kalkfabriek.