De brandstapel heeft een lange historie als doodstraf voor misdaden als hoogverraad, ketterij en hekserij. Vooral tijdens de inquisitie zijn veel mensen tot de brandstapel veroordeeld.

Tegenwoordig doet deze straf wreed aan, maar in de Middeleeuwen geloofde men dat de veroordeelde zijn ziel van het vagevuur zou kunnen redden door de reinigende werking van de vlammen. Terechtstellingen op deze wijze vonden plaats in het openbaar, deels als leed vermaak maar vooral als waarschuwing voor de toeschouwers dat zij niet dezelfde misdrijven zouden begaan.

De veroordeelde werd vastgebonden aan een rechtop staande paal met daar omheen een (meestal) nauwkeurig aangelegde verzameling brandhout. Afhankelijk van de omstandigheden van de veroordeelde werd soms aan naaste verwanten toegestaan om makkelijk brandbare stukken hout en papier tussen de kleding van het slachtoffer te stoppen om het proces zoveel mogelijk te bespoedigen.

Zijn de laatste woorden, uitgesproken door Marijtgen Willemsdochter een treurende weduwe, die in 1622 vanuit Vierpolders naar Brielle kwam.

Zij heeft het gepresteerd om vijf echtgenoten en acht kinderen met rattenkruit te vergiftigen. Marijtgen was toen getrouwd met de notabele man, de chrirurgijn Damiaen van Cruyskercken, die plotseling overleed. Toen een jaar later haar volgende echtgenoot: Jan Janszoon ook omkwam, vroeg men zich al snel af: was hier wellicht sprake van moord?

Omdat in die tijd het stadje Den Briel was vergeven van het ongedierte, had de apotheker genoeg van dit vergif in huis en keek dus niet vreemd op als  Marijtgen weer eens langskwam om wat van dat spul in te slaan.

De dood van de chirurgijn leidde wel tot de eerste fronsende wenkbrauwen:

Van Cruyskercken was immers pestmeester geweest en ondanks zijn contacten met zieken zelf kerngezond gebleven. Hoe kon hij dan zo plots overlijden? Ook Jan Janszoon was altijd een sterke vent geweest. Door de stroom geruchten besloten de baljuw en schepenen tot een sectie bij Jan Janszoon. En ja hoor, het vermoeden werd bevestigt door de vondst van een "seeckere quantiteyt rattecruyt".

Op 9 oktober 1628, wordt zij, nadat zij die gruwelijke feiten -buiten pijne en banden van ijzer- had bekend, door de baljuw veroordeeld: “en dat deselve gevangene haer rechterhand daer mede sij de voorz. gruwelijke feiten heeft uitgevoerd, sal werden afgehouden ende voorts geëxecuteerd met ten vuyre en leevendig verbrand tot assche”.

Een eis die enigszins gematigd werd door haar ‘alleen maar’ te veroordelen tot levende verbranding op de brandstapel.

Ze had dus ‘het geluk’ haar rechterhand te mogen behouden!

Tijdens deze executie moeten haar laatste woorden zijn geweest: “Nyet sonder Godt”.

Die woorden hadden niet de bedoeling het volk met zachte hand tot het geloof te brengen, maar dienden als afschrikwekkende getuigenis van het einde van een veelvoudig moordenares. Ze hebben echter blijkbaar zoveel indruk gemaakt, dat het stadsbestuur deze in de straatstenen van de markt liet aanbrengen en doet het ons herinneren aan de moordpartijen van Marijtgen Willemsdochter en haar dood op de brandstapel.

Marijtgen Willemsdochter werd naar de gevangenis gebracht, achter het stadhuis.


De cellen waren gloednieuw:

in 1626 gebouwd.


In het kleine kamertje kwam de 60-jarige vrouw tot berouw.

Spontaan begon zij nog veel meer moorden te bekennen: op vier andere echtgenoten en op maar liefst acht van haar kinderen: "dat sij gevangen een van haere kinderen omdat tzelve kindt altijt syeck was met een gedeelte van een halve stuyver rattecruyt heeft vergeven twelck sij gevangene in haer kindts pap gedaen heeft, sijnde tselffde kindt genaempt geweest Pietertgen oudt een jaer ende drye maenden".

De Brielse rechtbank hoefde niet lang na te denken over deze "Noijt gehoorde meer als Barbarische en ongelooffelijcke wreetheijt en moorderije".

Zij bekende de moord op Jan Janszoon: "Dat sij gevangene dynsdaechs daeraen ten huysen van Joris van Steenbergen, apotheecker, gecoft heeft voor een stuyver rattecruyt waervan sij tenselffden dagen savonts haeren voornoemde man een weijnig te weten soeveel sij met twee vingers conde vatten, twelck sij met suycker gemengt ende in wijn gedaen hadde te drincken heeft gegeven;

dat noch sij gevangene dynsdaechs snachts ontrent ten drye uyren een gedeelte vant voornoemde rattecruyt int byer heeft gedaen twelck sij den voornoemde haeren man te drincken gegeven heeft welcken volgende den voornoemde Jan Janszoon Wever op woonsdaghe den XXVIIe september lestleden ‘smorgens vrouch doot gevonden".

Haar relaas is nog altijd terug te lezen in het "register van criminele sententien"

van 9 oktober 1628, dat zich in het streekarchief van Den Briel bevindt.

Het waren de laatste woorden van een vrouw waren,

die daar levend verbrand is op de brandstapel.

Op het wegdek op de Markt voor het stadhuis van Den Briel,

staat met ingemetselde witte steentjes te lezen:

Nyet sonder Godt

door   Rens van Adrighem

Onder toezicht van directeur gemeentewerken de Carpentier,

metselt Cor Weesie de tekst met witte steentjes.

De Brielse

Nyet sonder Godt

Bekententenis

Rens van Adrighem

Brandstapel