Coppelstock vroeg of Willem Blois van Treslong aan boord was, en dat was zo.
De twee kenden elkaar want Willem was in Den Briel geboren, dus hij kende het stadje op zijn duimpje.
Willem van Treslong vraagt Coppelstock de burgemeesters van Den Briel duidelijk te maken dat zij de stad maar beter kunnen overgeven aan de Watergeuzen.
Willem geeft als bewijs zijn zegelring aan Coppelstock mee, die zich onmiddelijk naar de stad begaf. De poorten van Den Briel werden inmiddels op last van de burgemeesters van de stad gesloten.
Daar werd Coppelstock ontvangen door de burgemeesters Jan Tinnegieter,
Jan Pieterszoon Nikker en Klaas Jansen Koekebacker.
Ze vroegen hoe sterk de vloot eigenlijk was. Coppelstock antwoordde:
,,wel vijfduizend man’’, een schromelijk overdrijving.
De onderhandelingen vlotte niet al te best, want vooral burgemeester
Koekebacker weigerde de stad over te geven aan de Watergeuzen.
Al dat getreuzel duurde de Geuzen te lang en gingen daarom alvast maar aan land.
Eén van de eersten die voor de Noordpoort van de stad verscheen was de Briellenaar Hans Onversaecht. Hij wilde een de eersten zijn om zijn stad te bevrijden.
Om acht uur op deze historische dag - het was inmiddels al schemer geworden -
gaf Lumey bevel tot de inname over te gaan.